We hebben een onbekende volwassene met een klein kindje en we hebben een klein hondje en ik. De laatste doet er even niet toe, die is niet van belang.
‘Kijk een klein hondje,‘ zegt de onbekende tegen het kind, terwijl hij naar Josje wijst.
Het kindje kijkt vervolgens ook naar Josje en zegt iets zoals ‘hondje‘ terwijl de moeder, vader, oma of opa trots toekijkt.
Daarna lopen ze verder. Soms nog pratend over het hondje. ‘Dat hondje lijkt wel op het hondje van tante Truus he?’
En ik sta daar maar, me afvragend of ik iets moet zeggen. Of ik even moet wachten met doorlopen tot ze uitgekeken zijn. Als de volwassene me aankijkt, glimlach ik maar. Als het kindje me aankijkt, zeg ik ‘ja, dat is een klein hondje, lief he.’
Maar vaak ook word ik compleet genegeerd. Dat voelt een beetje vreemd, maar ik heb eigenlijk ook liever dat de ogen op Josje gericht zijn. Als mensen haar niet opmerken, weten ze niet wat ze missen; een grote portie schattigheid. Met een glimlach tot gevolg; voor hen en voor mij.
Geef een reactie